Hoewel de Joodse wijsgeren van weleer in de Midrasj al verkondigen dat “hij die door armoede wordt getroffen, geraakt wordt door alle leed in de wereld (Midrasj Rabbah, Exodus 31:12); armoede is niet alleen een uitdaging maar een kans, zeker voor diegene die de middelen bezitten om armoede te verlichten.
Aan de grond van de uitdaging van armoede ligt niet alleen de menselijke verantwoordelijkheid om alle hulpbronnen verstandig en eerlijk te verdelen (dit in tegenstelling tot een cultuur van verrijking); maar zeker ook de plicht tot menselijke solidariteit. En vanuit een religieus perspectief dient deze plicht nog een hoger doel.
Een van de krachtigste Rabbijnse homilies op dit gebied is gebaseerd op de tweede vers van psalm 65: “Laat de Heer verrijzen en zijn vijanden vernietigen, en laat hen die Hem haten voor hem vluchten”. In de sagen staat “Vijf keer roept David God aan om te verrijzen en zijn vijanden te vernietigen (Boek der Psalmen). In dit zelfde boek vinden wij echter niet terug dat de Heer effectief hierop reageert en verrijst. In Psalm 12 vers 6 staat: Wanneer zegt Hij dat Hij zal verrijzen. De Heer antwoordt: Ik zal herrijzen voor de verdrukking van de armen en de schreeuw der hulpbehoevenden.
In deze dramatische homilie leren de Rabbijnen van de Midrasj ons dat zelfs iemand als Koning David er niet mag vanuit gaan dat God aan zijn zijde staat. Gelijkaardig wordt verondersteld dat Abraham Lincoln op de vraag of God aan zijn zijde was, antwoorde dat het belangrijkste is dat wij aan Gods zijde staan! De midrasj stelt dat wij aan Gods zijde staan, wanneer wij voor de armen en hulpbehoevenden zorgen!
Dit loopt uiteraard parallel met de fundamentele Joodse leer van “Imitatio Dei”, gebaseerd op Leviticus vers 1 “Wees heilig, want ik de Heer jullie God, ben heilig”). En zoals de wijsgeer Abba Shaul het stelt “U moet meelevend en vergevingsgezind zijn, net zoals Hij meelevend en vergevingsgezind is (Maimonides, Yad – “Gaven aan de armen” 7:6)
Wij zijn alleen goddelijk in ons gedrag zoals God van ons verwacht, wanneer wij beantwoorden aan de behoeften van de armen en de kwetsbaren.
De Bijbel stelt het als volgt:
“Als er zich een behoeftig persoon persoon bevindt in uw omgeving, sluit dan niet uw hart en hand. U moet uw handen openen, en voorzie hem ruim met wat hij nodig heeft”. “Kijk uit, en voorkom slechte gedachten die u uw naaste niet doet geven waardoor hij tegen u en God zal wenen, en u ook zondigt. Geef royaal aan hem, en heb geen spijt wanneer u dit doet, en God zal u zegenen in al uw daden en ondernemingen. Armen zullen er altijd zijn bij u. Daarom druk ik u op het hart om vrijgevig te zijn tegenover iedereen in uw land die in armoede leeft of er slecht aan toe is”. Deuteronomium (15:7-11)
Het Hebreeuwse woord voor liefdadigheid is “tzedakah”, betekent letterlijk rechtvaardigheid. Geven aan de armen, en voor ze zorgen is onze rechtschapen verplichting, onze verantwoordelijkheid en onze taak. Daarmee erkennen wij de band van onze gemeenschappelijke menswaardigheid; daarmee bevorderen wij de vrede in onze samenleving. Het Hebreeuwse woord “shalem” betekent compleet en verenigd, en ligt aan de oorsprong van van het woord “shalom”, wat vrede betekent. Het is door een concrete reactie op de noden van anderen waarmee wij eenheid en harmonie stimuleren, en dat is de kern van ware vrede en verlossing voor onze maatschappij (Maimonides, Ibid).
Juist omdat onze verantwoordelijkheid in het zorgen voor de armen, en armoede uit te roeien, een uiting is van menselijke saamhorigheid, is de manier waarop wij handelen belangrijk wanneer wij op materialistische wijze voorzien, zelfs wanneer wij hier niet toe in staat zijn. Maimonides (Yad, Gaven aan de armen, 10: 4-5) vat het als volgt samen:
Als een arme man geld van u vraagt, en u niets heeft om aan hem te schenken, spreek dan troostend tot hem. Het is verboden om iemand terecht te wijzen of tegen hem te roepen, omdat zijn hart gebroken en schuldbewust is, en men zegt: “Een gebroken en schuldbewust hart, o Heer, zult gij niet verachten (Psalm 51:19). En er staat geschreven: “Om de geest van de nederige en het hart van de berouwvolle te doen herleven (Jesaiah 57-:10).
Schande hij die een arme man doet schamen. Men zou beter een vader zijn voor de armen, zowel in woorden als is medeleven, zoals gezegd wordt in Job 29:15: “Ik ben vader van de armen.” Verder, degene die geeft aan de armen, maar dit slechtgemanierd doet en met een denigrerende houding, verliest al het goede van zijn daden, zelfs als hij hem 1000 goudstukken zou schenken. Hij zou het beter schenken met vreugde en gratie. Hij zou tot hen moeten spreken met troostende en meelevende woorden, of zoals wordt gezegd: “ En ik vulde het hart van de weduwe met vreugde” (Job 29:13).
Aanvullend op onze verantwoordelijkheid om te voorzien in de dringende behoeften van de armen, zijn wij verplicht tot het uitroeien van armoede. De meest goede en lovenswaardige daad op dit vlak is die daad die de armen toestaat om zelfvoorzienend te worden en zo bijdraagt aan het herstel van hun waardigheid.
De Talmoed verdeelt de reactie in acht niveaus, de een hoger dan de ander, van het minst waardige, het aarzelend geven of het geven met spijt. Maar het hoogste niveau, gebaseerd op Leviticus 23:25, is om de ander de mogelijkheid geven aan armoede te ontsnappen door te geven, te lenen, samen te werken of hem van werk te voorzien. Maimonides (loc.cit), in samenspraak met deze Talmoedtekst, legt uit dat het hoogste reactieniveau is, de arme op zo’n manier te ondersteunen dat een terugval in armoede wordt voorkomen. Een chinees spreekwoord zegt: “Geef een man een vis, en je geeft hem één maaltijd, maar leer hem te vissen, en hij kan voor altijd eten”.
Een Hassidische leraaar zei dat de armen de rijken eigenlijk een dienst bewijzen, omdat zij deze toestaan een religieuze plicht of ‘tzedakah”, de eerder genoemde plichten jegens de armen te vervullen. Dit onderstreept de teleologie, het hoger doel in de strijd tegen armoede. Het is niet alleen het beëindigen van armoede en menselijk lijden, hoe belangrijk dat ook is. Het is, zoals vermeld, het verwezelijken van menselijke saamhorigheid. Het vergemakkelijkt het tonen van medeleven, van verbondenheid, van de menselijke interactie die vervreemding overwint.
Het is zoals de profeet Jesaiah verkondigt: Verlossing zal voortkomen uit ‘mishpat utzedaka”, uit rechtvaardigheid en gerechtigheid in onze wereld.